‘IK LEEF MAAR VOOR DE HELFT’
Vorig leven van Ragna (19),
uit de praktijk reïncarnatietherapie van Marianne
Notschaele-den Boer
© Uitgeverij RHA Publishing
RAGNA: “IK LEEF MAAR VOOR DE HELFT”
Op een dag ontvang ik
een e-mail van Ragna(*):
“Hallo, ik heet
Ragna en ben 19 jaar jong (alleen zo jong voel ik me niet)… Ik snap niet waarom
ik eigenlijk maar met één been op de aarde sta, leven doe ik namelijk maar voor
de helft.
Leven doe ik wel,
ik adem, ik eet en ik slaap... maar echt levend voel ik me niet. Ik ben bang
voor het leven, maar er zijn geen dingen gebeurd in mijn leven die dit
veroorzaakt hebben. Eigenlijk heb ik een heel goed leven en krijg ik wat mijn
hartje begeert. Heb een lieve vriend, een goede moeder, een lief zusje en een
leuke studie.
Maar ik heb geen
vertrouwen en geloof in mensen en in het leven. Wanneer ik een goed gevoel
heb, duw ik dat weg, omdat ik bang ben dat het mij afgenomen wordt op een of andere
manier. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik anders ben dan anderen, vanaf
kleins af aan al. Ik snap zelf echt niet meer wat er met mij aan de hand is,
want eigenlijk heb ik een goed leven. Ik snap niet waar al die gedachtes en
gevoelens vandaan komen.
Zoals: waarom moet
er altijd iets tussenkomen, verstoren, wanneer ik het leuk heb? Vanuit die
gedachte heb ik mezelf aangeleerd maar niet te genieten van het leven, want het
kan elk moment verstoord worden.
Misschien wil je me
helpen, al is het maar één zin die je in de mail zet. Want ik weet niet waarom
ik ben zoals ik ben. Ik snap mijn angsten niet voor het leven; misschien dat
jij iets ziet?
Ik hoor het wel,
Groetjes Ragna.”
Ragna heeft een
foto bijgevoegd. Daarop zie ik een kwetsbare, magere, hooggevoelige jonge vrouw
die oud verdriet met zich meedraagt. Ze is bang ‘dat er altijd iets
tussenkomt’, ‘bang dat dingen haar worden afgenomen’, terwijl er nu in haar
huidige leven geen reden toe is. Horen die angstige gevoelens bij ‘dat oude
verdriet’? Bij een vorig leven?
In de tekst van
haar mail valt het woordje leven op.
Ragna doet haar uiterste best NU te LEVEN, maar waarschijnlijk is ze nog nauw
verbonden met STERVEN TOEN, in een recent voorgaand leven. Omdat ze geen weet
heeft van (haar) vorige levens, zoekt ze de oplossing tot op dit moment in het
hier en nu. Maar iets vraagt telkens haar aandacht, iets dat ze niet begrijpt…
Als sterven in een
vorig leven niet goed verwerkt is, lijkt het of de deur naar dat voorgaande
leven toe (die dicht hoort te gaan bij een afgerond einde) bij hergeboorte open
blijft staan. Op een kier. En net zoals het kan tochten bij openstaande deuren,
‘tocht’ het op emotioneel gebied bij Ragna. Die ‘deur’ naar vorige levens toe,
die bij haar geboorte netjes dicht had moeten gaan, zorgt voor een constante
stroom emoties. Emoties uit een andere tijd en plaats. Emoties die ze voelt,
maar waar ze nu niets mee kan. Ze begrijpt het niet. Ze mag dit leven nu toch
gelukkig zijn? Waarom die constante onrust?
Ik vraag Ragna om
een uitgebreide email. Hoe meer tekst en zinnen in haar eigen taalgebruik, hoe
makkelijker ik daaruit indrukken uit een voorgaand leven kan halen. Wie weet
kan ik haar tips geven om dat vorige leven een plek te geven. Uit eigen ervaring weet ik hoe moeilijk het kan
zijn om een vorig leven te scheiden van een huidig leven. Als ik daar via de
mail iemand bij kan helpen…
Er volgen wat mails
over en weer. Diverse onderwerpen komen aan bod: haar geboorte, haar jeugd,
waar ze van houdt, waar ze een hekel aan heeft. Net zolang tot ik emotioneel
beladen zinnetjes genoeg verzameld heb, die er duidelijk tussenuit springen.
Tegelijkertijd bied ik haar een beetje houvast door te vertellen over het
bestaan van vorige levens. Rare gedachten en gevoelens zijn soms helemaal niet
zo gek, ze kunnen echt ergens bijhoren.
Een paar
voorbeelden van ‘eruit springende’ zinnen/tekst in Ragna’s mails:
-“Ik haal van alles
in mijn hoofd, om het een soort van ‘op te vangen’, terwijl dit eigenlijk helemaal niet nodig is
omdat de meeste dingen niet eens gebeuren. Maar heel vaak is het zo erg, dat ik
het wel zo ga zien, terwijl het er niet is. Omdat ik er zo bang voor ben. Bang dat er iets gebeurt dat ik niet zag
aankomen.”….
-“Toevallig heb ik
helemaal niks met de Duitse taal, maar heb ik tegenwoordig foto´s van Hitler op
mijn pc staan, hoe vreemd, ik weet het. Ik probeer dit soort mensen stiekem
toch te begrijpen, waarom hij deze keuze heeft gemaakt. Ik kan niet tegen
autoritaire mensen en ben altijd bang dat mensen me niet begrijpen. Dan ga ik
aan mezelf twijfelen. Vroeger toen ik klein was, was ik bang voor de snor van
een familielid, ik moest die vent niet.
Ik heb ook een hekel aan op kamp gaan, met school
ofzo, het gevoel dat je je eigen spullen
niet hebt en je vertrouwde omgeving niet hebt. Ik ben nogal gesteld op mijn
privacy, dus heb ik een hekel aan een
gezamenlijke douche, als ik dat moest werd ik heel boos.”
Aan de hand van
verzamelde zinnen/uitspraken van Ragna, die allemaal horen bij een vorig leven
dat eindigde in de tweede wereldoorlog, moedig ik haar aan daarover een verhaal
te schrijven. Wie weet, gaat ze zo beter begrijpen dat veel van haar ‘rare
angsten en gedachten’ toch ergens thuishoren, namelijk in het verleden.
Begrijpen is 1, verwerken is 2, loslaten is 3….
***
Sceptische Ragna
(‘ik weet niet of dat wel helpt’) schrijft in één avond 3 kantjes vol:
“Ik werd geboren in 1928 in een
grote familie. Ik was een deel van een
tweeling en had 2 broers en 1 grote zus. Mijn tweelingzusje en ik waren de
jongste van het gezin en het was altijd gezellig. We deden spelletjes met pa,
moe en alle kinderen.
Onze ouders zorgden goed voor ons
en als we verdriet hadden, konden we altijd bij elkaar terecht. Ook met mijn
tweelingzusje had ik een sterke band, eigenlijk de sterkste uit het hele gezin.
We vielen altijd op elkaar terug in wat moeilijkere tijden. Soms hadden we wat
ruzie, maar dat maakten we daarna dan wel weer goed. Soms vonden we elkaar vervelend,
want ik was snel jaloers als mijn andere helft een complimentje kreeg. Omdat we
zo op elkaar leken, vroeg ik me af wie van de 2 nou het beste was, dus lette ik
goed op mijn zusje haar handelen. Het was eigenlijk een soort strijdgevoel. Ik
deed dan altijd gemeen tegen haar in zo’n situatie, terwijl zij niet snapte wat
ze verkeerd gedaan had (want ze deed ook niks verkeerd). Maar ook andersom kwam
dit wel eens voor, dan was zij gemeen tegen mij omdat ik dan weer een
complimentje ontving. We streden allebei, niet in de gaten hebbend dat we
allebei evenveel waard waren.
We woonden in een redelijk groot
huis, maar hadden nog geen tv en radio. Het voordeel daarvan was dat we met
zijn allen lekker buiten gingen spelen. We voelden onderling vreugd, samenzijn,
vertrouwen en liefde voor elkaar, we waren nog kinderen. Mijn grootste zus deed
soms ook mee met buitenspelletjes, we konden nog heerlijk op de straten spelen
want er reden haast geen auto’s. Mijn broertjes maakten onder het spelen ook
wel eens ruzie, maar dit vond ik niet zo vervelend want ik keek er eigenlijk
niet naar om.
Wanneer het etenstijd was, riep
moeder ons naar binnen. En heerlijk dat we aten, want we hadden honger van het
bewegen en het spelen. Onze vader was altijd laat thuis van zijn werk, dus kon
net niet mee eten. Maar dan had hij na zijn werk ergens anders gegeten en dan
kwam hij rond een uur of 7 weer thuis.
Mijn vader was een erg gesloten
persoon: je zag nooit hoe hij zich voelde of wat hij graag wilde. Hij deed
maar, hij was plichtsgetrouw. Met mijn moeder kon ik goed opschieten, zij was
een schat en deed alles voor je. We hadden 3 slaapkamers: 1 voor onze ouders, 2
voor onze broertjes en grote zus en de andere voor de tweeling.
Mijn grotere zus had namelijk de
taak om goed te letten op mijn 2 broertjes, want die waren nogal vaak
ondeugend. Hoe ik in het leven stond:
met veel hoop dat dingen goed zouden komen als het even niet ging, vol liefde,
vertrouwen en geloof in mijn omgeving.
Ik had het maar net allemaal
opgebouwd, want ik was nog jong dus soms twijfelde
ik aan mijn eigen gevoelens. Maar dat was dan meteen weer weg omdat mijn
gevoelens bevestigd werden door het gelukkige leven dat ik leidde. Ik voelde me zo gelukkig in dit gezin,
alles was zo fijn en niks kon mij dit afnemen. Ik was nog een kind en
genoot van alles om me heen. Tegenslagen kon ik goed aan, omdat ik wist dat
alles wel weer een keer goed zou komen. Ik werd geholpen door mensen om me
heen, mijn grote familie was mijn steun.
Dit ging jaren door, totdat er
iets gebeurde wat ik nooit verwachtte.
Ik weet het allemaal niet meer zo
goed, ik weet alleen dat mijn ouders niet meer wilde hebben dat we veel naar
buiten gingen. Maar dat begreep ik niet, want ik wilde zo graag met mijn zusjes
en broertjes buitenspelen. Ik voelde me er altijd zo fijn bij, maar ik deed
toch wat mij gevraagd werd, ik bleef binnen.
Het was een dag dat mijn moeder
langzaam zat te kauwen op haar avondmaal, ik vroeg me af wat er aan de hand
was. Zij verzweeg alles wat haar dwars zat, dat kon ik goed aan haar zien. Ik
wist niet beter dat alles weer goed zou komen, dus ik dacht dat dit tijdelijk
was. Maar na een paar dagen zag ik ook dat mijn vader hetzelfde deed, hij
staarde zoveel dat ik wist dat er iets niet goed was. Ook ditmaal maakte ik mezelf
wijs dat het wel over ging, omdat ik dat altijd al zo ervaren had.
Op een dag deden mijn ouders
zelfs de gordijnen dicht, en wij mochten niks aan ze vragen. Dat deden we dan
ook niet, maar dan gingen we onderling raden wat er aan de hand zou kunnen zijn.
Ik vond het zo jammer dat ik niet
meer naar buiten mocht, samen met mijn familie spelen. Maar ik wist dat als dit
over zou gaan, ik weer gezellig buiten liep met allemaal mensen om me heen. Er
werd nog een schepje bovenop gedaan, we gingen met zijn allen in de kelder
zitten, want we moesten ergens voor uitkijken, iets gevaarlijks. Ik als kind
kon me niet voorstellen wat nou zo gevaarlijk moest zijn buiten, er reden bijna
geen auto’s dus werden we ook niet zo snel overreden.
Maar vooralsnog mochten we niks
vragen en deden we wat ons gevraagd werd. Mijn ouders werden steeds
zenuwachtiger, vooral als er boodschappen gedaan moest worden, want dan moest
er iemand naar buiten. Meestal was mijn moeder dat, maar soms ging mijn vader
erop uit. We aten, sliepen, ademden en deden spelletjes in de kelder, ik vond
het maar saai.
Het duurde mij te lang om in de
kelder te zitten, ik zuchtte erbij. Dit is niet wat ik wou, maar toch bleef ik
zitten omdat ik van mijn ouders hield. Nog steeds vroeg ik me af wanneer we de
kelder toch eens een keer zouden verlaten.
En er kwam inderdaad een dag dat
we eruit kwamen, maar het was anders dan ik verwachtte en zoals ik gewend was.
We hoorden een auto naderen in de
straat, in onze wijk dat één grote familie was. Er waren mannenstemmen te horen
in een taal die heel vreemd klonk, ik kende het niet. Ze klonken ook niet echt
aardig, en ik werd er een beetje bang van eigenlijk, en ik zag de verbinding
met wat mijn ouders dwars zou kunnen zitten.
Toen gebeurde er iets heel onverwachts, ik hoorde dat er deuren
ingetrapt werden bij de buren, mijn broertje begon te gillen. Mijn moeder deed
snel haar hand voor zijn mond, op dit moment zag ik het verband wel.
Toen was onze deur aan de beurt, en
de mannen vonden ons al snel. We werden aan onze armen meegesleurd naar buiten
en daar stond een auto waar we in moesten gaan zitten. Tot mijn grote
verbazing, toen we instapten, zag ik heel veel kinderen uit onze wijk zitten
die aan het huilen waren. Ook mijn broertjes hielden het niet droog. Ik wist niet wat mij overkwam en ging
gewoon maar zitten, wat ze van plan waren was de vraag. Ik keek naar mijn
moeder, en die keek naar de grond, ik zag in haar ogen het verdriet.
De auto begon te rijden, we wisten
niet waar naartoe. Maar na 20 minuten zag ik waar we heengingen: we reden naar
het station. Dat kende ik van horen zeggen, omdat mijn vader de trein gebruikte
om naar zijn werk te gaan. Hier stopten we. We moesten de auto uitstappen en
werden gedwongen naar het station te lopen, we volgden de voorop lopende man
met een pak en een geweer. Ik keek om me heen, en we kwamen bij een hele grote
groep met mensen en kinderen die voor een trein stonden. Hier werden we ook in
gedwongen, we gingen op reis. Ik had er geen goed gevoel over, het was geen
plezierritje.
De reis duurde zo lang, en we
keken allemaal sip. Ik vermoeide mijzelf met de gedachtes: waar gaan we nou
naar toe? Ik was bang voor het onbekende. Waar we naar toe gingen, daar
kwamen we achter na een rit van 2 uur, we zagen een huis, een groot huis. Dit
werd het huis waarin we gevangen zaten, gescheiden van elkaar. We kregen heel
weinig eten en drinken, soms zelfs helemaal niks. We werden uitgejouwd,
bespuugd en er werden grapjes over ons gemaakt. Ze namen ons allemaal niet
serieus en ze hadden de macht over ons.
Na een paar dagen had ik nog
steeds hoop naar huis terug te gaan, ik had het gevoel dat het wel goed zou
komen, en dat ik weer een fijn leven zou krijgen. Maar na een paar maanden
zakte die hoop ietsjes in en ik kreeg langzamerhand een hekel aan de mensen die
ons leven gingen bepalen. Want door deze mensen had ik nu geen fijn leven meer.
Ik miste mijn familie, en ik kreeg door de tijd heen steeds minder het gevoel
dat ik ze nog wel kreeg te zien.
Na een jaar was ik mijn besef van
tijd en dagen kwijt, en ik had pijn en ik
wilde eten maar ik kreeg heel weinig tot niks. Ik kreeg het gevoel dat ik
thuis nooit meer te zien kreeg, nooit meer plezier maken, nooit meer die liefde
en het gelukkige leven dat ik had. Ik vroeg me af wat ik gedaan had waardoor
dit op mij af was gekomen, maar ik kon niks bedenken. Doordat ik niet serieus
werd genomen door die akelige mensen die me bespuugden, kreeg ik het gevoel dat
ik ergens schuldig aan was. Om wie ik was, ik mocht niet zijn wie ik was, het
werd mij niet gegund. Dit gedrag nam ik snel over en ik kreeg uiteindelijk echt
het gevoel dat ik niks waard was. Ik kreeg mijn vertrouwde gevoel niet meer
terug, en zou mijn familie nooit meer zien. Elke dag werd ik steeds meer moe,
steeds magerder.
Ik dacht aan de mooie tijden, en
ik voelde dat ik nog steeds hoop had naar dat leven, omdat ik dat zo graag
wilde. Maar ik had mezelf ook aangeleerd te denken dat ik dit leven niet mocht
hebben, omdat het mij niet gegund werd.
Ik werd ziek, en ik had al 2
verjaardagen gemist. Ik bleef altijd nog proberen om hoop te houden, naar huis
te gaan. Na alles wat ik gezien had, de dood, hebzucht, verraad, de pijn die ik
voelde, alles werd me teveel. Ik voelde mijn lichamelijke pijn niet meer,
alleen mijn geestelijke pijn en het gemis van al het fijne. Maar dat mocht ik
blijkbaar allemaal niet hebben, het was
me afgenomen. Ik was op een gegeven moment zo ziek, dat ze me naar een
ziekenbarak hebben gebracht, daar verbleef ik nog een tijd.
Ik dacht daar aan alle
machtgrijpers, de mannen met de snorretjes, de pijn, het gemis. Ik wilde zo
graag leven, en mijn hoop was al bijna weg, maar dit wilde ik weer terug. Ik
wilde alles weer terug, en daarom bleef ik in leven. Maar mijn lichaam begaf
het, ik kon niet meer. Ik verloor toen alles wat ik had en nam al mijn
negatieve gevoelens mee naar de hemel. Mijn
laatste gedachte was: Maar ik wil leven, ik wil nog niet dood. “
Ragna voegde toe:
“Dat laatste
stukje, dat ik het leven vasthield omdat ik nog hoop had, voelt wel heel erg
echt moet ik zeggen. Dat vond ik zelf het mooiste stukje van allemaal, want
daar herken ik mezelf ook het meest in.”
***
Ragna gaat tijdens
het schrijven op in de sfeer die bij haar voorgaande leven hoort. Enkele uitdrukkingen
en gebeurtenissen binnen het gezin zijn typerend voor de jaren dertig van de
vorige eeuw. Haar beschrijving geeft goed weer hoe een kind oorlog ervaart.
Maar deels is de tekst ook ingekleurd vanuit Ragna van nu, die bijv. films zag
over Jodendeportatie in de tweede wereldoorlog. Het stukje over ‘opgepakt
worden’ heeft een meer eigentijdse lading.
Het laatste wat ze
dacht in het oorlogsleven als magere
helft van een tweeling, was: ‘ik wil
leven, ik wil nog niet dood’. Helaas nam ze juist die gedachte mee naar een
volgend leven, een nieuw lichaam. Zonder te beseffen dat bij het sterven en
achterlaten van een dood lichaam, de daarbij behorende gedachten ook achter
mogen blijven.
Na verloop van tijd
verbond haar zielsenergie zich weer met een nieuw lichaam (reïncarnatie). Ragna
werd geboren in 1990 en groeide op in een nieuw gezin. Ze had een prettige
jeugd, lieve ouders, een lief zusje. Alles verliep net zo prettig als in het
leven ervoor. Hoewel het anno 2009 vrede is in Nederland, kwam totaal onverwacht
(een oude) angst opzetten. Gedachten uit het oorlogsleven kwamen omhoog,
terwijl ze niet wist dat het gedachten waren uit een voorgaand leven.
Ze kon bijv.
moeilijk uit elkaar halen, dat:
-
akelige
gevoelens bij een familielid met snor nu, niet hetzelfde was als angst voor Hitler, die de oorlog begon;
-
bang
zijn voor ‘iets onverwachts, dat haar alles afnam dat haar lief was’, in
vredestijd gelukkig niet hoeft te gebeuren;
-
dat
een schoolkamp zonder privacy, zoals gezamenlijk onder de douche gaan, niet
hetzelfde is als douches in barakken van een concentratiekamp;
-
ze
toen kind was, maar nu een jonge vrouw;
-
dat
ze in het voorgaande leven haar tweelingzus kwijtraakte, maar nu een zusje
heeft van een andere leeftijd.
Oorlog van toen
raakte verweven met Ragna’s leven nu, zonder dat ze
het begreep. Maar omdat ze hoogsensitief is, voelde ze wel van alles. Ze kon
alleen moeilijk zelf plaatsen waar dat bijhoorde. Als
je niet weet dat vorige levens bestaan en als zo’n ‘deur naar een vorig leven
toe’ openstaat, kunnen emoties en lichaamsgevoelens door elkaar gaan lopen.
Ragna van 19 werd
bang, verdrietig, moe. ‘Leefde maar voor de helft’. Heeft een lijf dat aan de
magere kant is. Alsof ze nog steeds vasthoudt aan: ik wil niet dood, ik wil
blijven leven…
Op dit moment kan
ik haar slechts helpen door te laten weten dat vorige levens bestaan. Dat haar
hooggevoeligheid verder reikt dan dit leven. Dat ze last kan hebben van
‘tochtende deuren’. Dat ze in haar eigen tempo moet leren ontdekken dat haar
huidige leven een ander verloop kan hebben. Dat het geen oorlog is, dat je voor
besnorde mannen niet bang hoeft te zijn. Dat niet ieder moment alles afgepakt
kan worden. Dat ‘extreem mager zijn en voor de helft leven’, op het eind van
het oorlogsleven betekende dat ze het nog volhield, maar dat dit nu niet meer
geldt.
Pas als de deur
naar dat oorlogsleven toe dicht is, kan Ragna in het hier en nu gaan leven.
Ragna schreef, zie hierboven: “Dat
laatste stukje, dat ik het leven vasthield omdat ik nog hoop had, voelt wel
heel erg echt moet ik zeggen. Dat vond ik zelf het mooiste stukje van allemaal,
want daar herken ik mezelf ook het meest in.” Dat klopt, maar het zijn
juist de verschillen die ze moet gaan leren inzien, hoe moeilijk dat ook is.
Mijn uitleg in emails aan Ragna draagt daar misschien toe bij, ook al was
hier geen sprake van reïncarnatietherapie.
Soms komen hooggevoelige
jonge mensen er zelf achter hoe het zit met die deur die ze dicht kunnen doen.
Ragna is een stukje verder op de goede weg om haar angst en gewicht in een
juist perspectief te zien.
(*) Met dank aan Ragna voor haar bijdrage.
Haar gezonden emails zijn ingekort, mijn antwoordemails
heb ik weggelaten. Wel heb ik het vorige leven, zoals zij het beschreef,
hierboven neergezet. Ze vond het goed dat ik haar verhaal op deze site
zet, maar wel onder een andere naam/leeftijd.
Bij deze.
Marianne Notschaele-den
Boer
© RHA Publishing
Terug
naar beginpagina voor andere verhalen & boeken over vorige levens
Het ebook ‘Vintage Life’ kun je gratis aanvragen,
klik op de afbeelding.
Zowel het boek ‘Hé,
waar ken ik je van?’, ‘Diehards in de war’ en ‘Waarom Esther geen Robinson werd’
bevatten oorlogsverhalen.
Het Engelstalige
gratis ebook ‘Past Lives’ bevat ook twee
oorlogsverhalen.
Klik op de afbeeldingen voor meer
informatie over deze boeken
____________________________________________________________________________________________________________
© RHA Publishing, september 2009-update 2012