Uit de praktijk reïncarnatietherapie van Marianne Notschaele

Adoptie - reïncarnatie - kinderen - roman ‘Het Wachthuis’ van Inge Nicole Bak

‘Nakomertje’, een verhaal van Jacqueline Troost uit Zuid-Afrika

© RHA Publishing/Jacqueline Troost

 



 

        afrikaanse kinderen2       south_africa_topographic_map

 

 

ADOPTIE - REINCARNATIE

 

In een vorig verhaal op deze website schreef ik al eens over de auteur Inge Nicole Bak en haar roman ‘Zon in het Haar’. In 2008 kwam haar nieuwste roman 'Het Wachthuis’ uit, waarin adoptie van een kindje uit Ethiopië centraal staat.

Inge verwerkte persoonlijke adoptie-ervaringen tot een fictief verhaal waaruit overduidelijk liefde voor anderen blijkt, ongeacht huidskleur of afkomst. Ze gaf de vrouwelijke hoofdpersoon in het boek de nodige spirituele wijsheid mee om pijnlijke adoptieperikelen het hoofd te bieden. Alles prachtig verwoord met hier en daar een subtiele hint naar mogelijke paranormale ervaringen of reïncarnatie.

Inge Bak hanteert een moderne, eigen schrijfstijl met hier en daar korte, poëtische zinnen. Hoewel ze niet graag vergeleken wordt met andere auteurs doet haar manier van schrijven mij denken aan werk van Marianne Frederiksson, Susan Smit en Tracy Chevalier. Modern, met een snufje spiritualiteit voor wie dat kan of wil herkennen.

 

 

wachthuisgrijstonen

 

Ik las ‘Het Wachthuis’ o.a. omdat het onderwerp adoptie me boeit. Volgens de reïncarnatiegedachte reist een ziel door de tijd heen, van het ene lichaam naar het andere, om ervaringen op te doen. Liefst in zoveel mogelijk verschillende gedaanten en omstandigheden: als man, vrouw, kind, in lichamen met verschillende huidskleur, in wisselende landen en rollen: slachtoffer, agressor, toeschouwer, etc.

Het is jammer dat we in onze hedendaagse maatschappij vaak denken vanuit begrenzing: een ander land of klimaat, een ander ras, andere huidskleur, andere ouders (biologisch/adoptie), andere kinderen (pleeg/adoptie). Wanneer je in energievormen denkt (zielsenergie+lichaam=mens en reïncarnatie=zielsenergie die verhuist van het ene lichaam naar het andere) zijn mensen op de wereld nauwer met elkaar verbonden dan we ons realiseren. Nu en in het verleden.

 

Via reïncarnatietherapie worden et eerste oog kunnen zien.wamen, in andere tijden en plaatsen, in andere lichamen.relaties (energiebanden) tussen personen uit het verleden (bijv. uit vorige levens) soms blootgelegd. Om inzicht te verkrijgen, emoties te verwerken of huidige relaties tussen personen te verbeteren. In mijn praktijk heb ik nogal wat voorbeelden voorbij zien komen van mensen die elkaar uit vorige levens kenden. Of beter gezegd, mensen die elkaars (ziels)energie herkennen, ook al zien we er door de eeuwen heen niet meer hetzelfde uit. Maar we voelen of weten: hé, die persoon ken ik! Zelfs als in de loop der tijd het geslacht, de huidskleur of de relatie is veranderd, bijv. van dierbaar familielid naar vriend of vage kennis.

 

Ik blijf het intrigerend vinden waarom kinderen in een bepaald gezin opgroeien. Waarom juist bij díe (biologische of adoptie)ouders? Wat is de achterliggende reden? Wat kun je ervan leren? Waarom krijgt een kind, bijv. geboren in China en daar afgestaan ter adoptie door z’n biologische moeder, aan de andere kant van de wereld een plek in een nieuw gezin? Ogenschijnlijk is er geen connectie tussen beide partijen. En toch, als je het totaal pakket aan vorige levens bekijkt, ontdek je soms verrassend mooie zaken. Energiebanden zijn soms ouder dan je denkt. nd, e reden?  adoptie-ouders. ien. Onderstaand verhaal is daar een prachtig voorbeeld van. Ik heb daar weinig meer aan toe te voegen… J

 

***

 

NAKOMERTJE – een verhaal van Jacqueline Troost ©

 

Jacqueline Troost (70) uit Zuid-Afrika mailde Inge Bak over de roman ‘Het Wachthuis’ omdat ze tijdens het lezen ervan emotioneel geraakt werd. Het herinnerde haar aan een periode waarin ze vrijwilligerswerk deed in een Kaaps kinder-revalidatietehuis.

Inge bracht mij weer met haar in contact omdat Jacqueline over die periode een bijzonder verhaal schreef dat met reïncarnatie te maken heeft. Haar verhaal is zo mooi dat ik anderen er graag van wil laten meegenieten.

Op mijn vraag of ik haar verhaal op deze website mocht zetten, was haar bescheiden antwoord: ‘Een eer dat je dat wilt, erg onverwacht. De meeste mensen reageren niet of nauwelijks als je ze zoiets laat lezen, maar misschien is mijn familie en vriendenkring wel het verkeerde soort publiek – voor zover ik dan al op zoek was naar publiek.’

 

 

N A K O M E R T J E

 

Voor Fagan:

And let us, above all things, never forget that in due course the dead will come back, and we never know when we shall see looking out at us from the eyes of a little child, a soul we have known.

Let us therefore, making expression for the love that now may have no earthly outlet, turn it to the endeavour of making the world a better place for the return of those we love.

(Dion Fortune)

 

Eind 1975

 

Met een compleet gezin van 6 kinderen, een oudste van 19 en twee jongsten van 10, zitten we niet te springen om nóg meer. Maar spiraaltjes blijken na al die tijd toch onbetrouwbare voorbehoedmiddelen te zijn en er kondigt zich weer een baby aan. Het is wel even wennen aan het idee, nog afgezien van de bijna vergeten ochtendmisselijkheid.

Wat wel helpt is dat de jongere kinderen er vooral zo blij mee zijn. Onze tweeling ziet dit als de vervulling van een grote wens: ook eens een kindje in huis dat kleiner is dan zij, waar ze pop mee kunnen spelen zoals hun oudere zusje vroeger met hen. Zelfs de grote jongens, het huis al uit en op de universiteit, reageren sympathiek en beginnen hun moeder opeens met extra voorkomendheid te behandelen.

Het is nog in de tijd dat het geslacht van een kindje een verrassing is bij de geboorte, maar zo’n nieuw project moet een werknaam hebben en dus noemen we hem voorlopig Koos. Binnen zeer korte tijd is hij al helemaal lid van het gezin, al zit hij nog op zijn veilige donkere plekje. Daar diep binnenin voel ik hem af en toe ritselen dat hij al mee wil doen.

Er worden plannen gemaakt voor zijn komst, we passen ons allemaal aan bij het vooruitzicht.

Maar op Oudejaarsavond komt daar plotseling een eind aan. Het bekende zware gevoel in mijn onderbuik en de pijn in mijn rug voorspellen niet veel goeds. In het ziekenhuis probeert men er met injecties en een kussen onder mijn bekken nog wat aan te redden, maar het spiraaltje blijkt zijn werk tóch gedaan te hebben: het zit vastgedraaid in de nageboorte en heeft deze onherstelbaar beschadigd. Koos wordt geboren, een vrucht van 4 ½ maand. Toch al een jongetje, dat is duidelijk te zien. Te klein om enige levensvatbaarheid te hebben, groot genoeg om al in mijn hart gekropen te zijn.

 

Begin 2000

 

In de krant die ik elke avond vluchtig doorkijk vangt een artikel plotseling mijn aandacht. Misschien zijn het de kinderfoto’s waar mijn blik aan blijft haken, kinderen met hoofdjes in verband en met verminkingen. Het gaat over een kinderrevalidatietehuis in Athlone en beschrijft hun financiële moeilijkheden en gebrek aan personeel. Kinderen met genezende ernstige verbrandingen, met aids, met alcoholsyndroom en spina bifida, het klinkt allemaal verschrikkelijk. Er staat een telefoonnummer bij.

Ik krijg opeens het akelige gevoel dat dit voor mij bedoeld is. Akelig, omdat ik helemaal niet betrokken wil raken bij zoiets.

Ik doe de krant diep in de zak met oud papier, kop in het zand. Maar ‘s nachts laat het me niet los en de volgende morgen knip ik het artikel uit en leg het weg in een la van mijn bureau: het moet inzinken, ik moet er eerst eens over denken.

 

Een week later bel ik het nummer uit de krant en hoor mezelf mijn diensten aanbieden voor wat ze waard zijn. Zij hebben gebrek aan verpleegsters en kleuterleidsters, ik heb geen opleiding, ervaring of zelfs interesse in deze activiteiten. Maar ik heb tenslotte 6 kinderen grootgebracht en heb inmiddels 12 kleinkinderen - hoe ánders kunnen donkergekleurde kindertjes wezen? En een ochtend in de 2 weken kan er nog wel af.

Er wordt me gevraagd om voor een interview te komen, niet om te zien of ik geschikt ben – ze zijn blij met elke hulp – maar of ik niet te schrikkerig zal zijn voor de verwondingen, de gebreken. Dus ga ik er op de afgesproken ochtend op af voor een uitgebreide rondleiding.

 

Het is erg wat je daar ziet, erger dan je je vantevoren kunt voorstellen. Maar wat me dadelijk opvalt, is dat deze kinderen zichzelf niet als zielig beschouwen. Dat ze elkaar nemen zoals ze zijn en spelen en soms harrewarren als gewone kinderen. Normale zielen in beschadigde of zieke lichamen.

In het kleuterspeelzaaltje wemelt het van de kindertjes en het lawaai is oorverdovend. Maar als ik er binnenkom wordt mijn blik gevangen door een jongetje dat achter in de zaal aan een tafeltje zit.

‘Ben je daar eindelijk?’ lijkt hij woordeloos te zeggen, ‘waarom bleef je zo lang weg?’

Als door een magneet word ik naar hem toe getrokken en neem plaats op een klein stoeltje naast hem. Hij begint me meteen uit te leggen dat hij sommen aan het doen is en vraagt of ik hem helpen wil.

‘Hoe heet je?’ vraag ik eerst. Zijn naam is Fagan en hij is 9 jaar. Bij latere navraag in het kantoor vind ik uit dat hij tbc-meningitis heeft en bijna genezen is, waarna hij naar huis zal mogen.

Ik help hem met sommen, er komen nog meer kinderen bij, we gaan over op legpuzzels en opeens begrijp ik dat het niet zo moeilijk is hier van nut te zijn. Die kinderen hebben alleen wat liefde en aandacht nodig, een beetje leiding bij hun spel, iemand die eens een vuil neusje afveegt, een ruzietje beslecht, ze op schoot neemt of een arm om ze heenslaat.

 

De volgende keer dat ik kom kijkt Fagan al naar me uit. Hij wil de tafels van vermenigvuldiging oefenen en we zijn er meer dan een uur mee bezig. Maar opeens schuift hij het boek opzij en begint te vragen naar mijn familie.

Heb ik kinderen? Hoe heten ze, hoe oud zijn ze? En kleinkinderen en hoe oud zijn die? Wanneer zijn ze jarig, wanneer ben ík jarig, waar woon ik? Hij lijkt onverzadigbaar naar wat mij voor hem nutteloze informatie lijkt. Om het gesprek een andere richting te geven vraag ik hem naar zijn familie en met animo vertelt hij over zijn ouders, zijn grote en zijn kleine broer, zijn getrouwde zuster en haar baby.

Hij wil een cricketspeler worden en om hem te plezieren probeer ik me een paar beroemde cricketnamen te herinneren. ‘Als ik later beroemd ben zult u mijn naam wel horen en onthouden’, zegt hij ernstig, alsof er geen twijfel aan is. We zitten daar de hele ochtend in een hoekje op de grond en merken niets van het gewoel om ons heen.

 

Twee weken later is hij heel stil en zegt bijna niets. Als ik hem naar de reden vraag, blijkt dat die week zijn beste vriendje in het kruisvuur tussen gangsters in de buik is geschoten en in het ziekenhuis ligt. Ik realiseer me opeens dat dát de omgeving is waarheen hij straks teruggaat als hij genezen is: de Kaapse Vlakte, waar zijn ouders een huisje hebben. Ik probeer hem te troosten, maar welke woorden gebruik je voor zoiets? Andere kinderen willen ook aandacht, we gaan weer spelen, we doen maar weer ‘gewoon’.

Maar het beeld van dat kind draag ik met me mee, alsof hij deel van me geworden is. Een onbekende, maar ik kén hem toch? Hoe kan dat dan?

 

Op een nacht terwijl ik slaap staat hij naast mijn bed. ‘Wat doe je hier, waarom ben je gekomen?’ vraag ik verbaasd.

‘Ken je me dan niet meer, ik ben Koos toch? Ik kon toen niet bij jullie blijven, het zou allemaal veel te makkelijk voor me geweest zijn.’

Huilend word ik wakker en ik weet: onze zielen kennen elkaar, eens heeft hij – gedurende een fractie van de eeuwigheid  – onder mijn hart gewoond.  Ik trek dit niet in twijfel, het was geen gewone droom. Het bevestigt te veel dat ik allang wist. Het afscheid als hij een paar weken later genezen naar huis gaat – ‘Wilt u me nog één keer voorlezen?’ - wordt er heel zwaar door, omdat ik weet dat het nu echt voor altijd is.

 

Over de implicaties van onze hereniging zal ik waarschijnlijk nooit uitgedacht raken, die openen zo’n wijd perspectief in allerlei richtingen dat het bijna niet te overzien is. Geen gemakkelijke ‘zekerheden’ meer, geen grenzen tussen rassen en generaties, geen benauwende horizon, andere - grotere -  verantwoordelijkheden.

Intussen heb ik een verloren parel weergevonden en ik wist niet eens dat ik ernaar zocht.

Tóch  nog een nakomertje.

 

Jacqueline Troost ©

 

 

Met dank aan Jacqueline Troost voor haar bijdrage.

Jacqueline schreef nog een prachtig artikel over haar kijk op reïncarnatie: 'Geloof'

Haar verhalen in het Engels zijn gepubliceerd in free ebook PAST LIVES

 

 

Marianne Notschaele-den Boer

RHA Publishing

 

wachthuisgrijstonen

Informatie over Inge Nicole Bak en haar roman ‘Het Wachthuis’

 

 

Terug naar beginpagina voor andere reïncarnatieverhalen.

 

 

© RHA Publishing – sept. 2012