GIFPIJLEN IN HET REGENWOUD
Kinderen en reïncarnatietherapie - een vorig leven van
Lex (7)
uit de praktijk reïncarnatietherapie van Marianne Notschaele
© Uitgeverij RHA Publishing
GIFPIJLEN IN HET REGENWOUD
Af en toe werk ik
met kinderen in mijn praktijk. In de meeste gevallen gaat het dan om ‘Nieuwetijdskinderen’(*1)
die worstelen met hun hoogsensitiviteit(*2)
of paranormale ervaringen. In een paar consulten geef ik kind en ouders tips,
adviezen en oefeningen mee om zelf verder te kunnen.
Hoewel vorige
levens bij deze kinderen niet altijd aan de orde zijn, hebben ze meestal
gemakkelijk toegang tot informatie uit voorgaande levens. Zij vinden dat vaak
de gewoonste zaak van de wereld, hun ouders lang niet altijd…J
***
Lex (7) kan zich moeilijk concentreren op school, zo
vertelt zijn moeder. ‘Sommen maken gaat slecht’, ze is bang dat hij blijft
zitten en een klas moet overdoen.
Tegenover me zitten
een vrolijke, levenslustige jongen en een (over)bezorgde, aardige moeder. Lex
is tenger van gestalte, heeft prachtige donkerbruine ogen in een mooi gevormd
gezichtje, een kleine hartenbreker in de dop. Zijn houding straalt aan de ene
kant onverschilligheid uit, aan de andere kant interesse. Zijn moeder heeft hem
namelijk, voordat ze de afspraak maakte, uitgelegd dat er bij
reïncarnatietherapie gespeeld en getekend wordt, en dat je terug kunt in de
tijd om problemen op te lossen. ‘Terug in de tijd’ vindt hij intrigerend,
therapie niet nodig. ‘Zitten blijven, ach… op school gaat het goed. M’n moeder maakt zich zorgen, ik niet.’ Maar omdat het een
lieve, sociale jongen is wil hij haar best een plezier doen. Twee consulten wil
hij proberen, want ‘misschien helpt het wel’.
Tijdens de eerste
sessie laat ik Lex op papier diverse situaties tekenen en inkleuren. Momenten
waarop hij boos is, verdrietig, bang, blij én het
moment op school tijdens rekenles, als de sommen niet lukken. We verkennen al
tekenend het probleemgebied.
Hij krijgt het er warm van, kleurt zichzelf
op het tekenvel als bruin poppetje met
extra rood voorhoofd/borstgebied/zweethanden. Het gezichtje op papier ziet
er angstig uit. Gedachten die daarbij
horen (in een tekenstrip’wolk’ erboven gezet): ‘O-oh, die kan ik niet.’
Als de juffrouw
voor de klas staat en iets nieuws aankondigt
(nieuwe sommen), krijgt Lex het warm, een
rood hoofd, last van zweethanden en een benauwd gevoel op de borst. Hij
staart vervolgens naar buiten....en weg
is hij, ergens anders met zijn gedachten.
Bij het tweede
consult vertelt Lex tussen neus-en-lippen door dat
hij met zijn vriendjes veel toverdranken maakt, echte gifdranken. ‘Nee, natuurlijk geen echt gif, haha,
net-alsof-gif om mee te spelen.’
Lex houdt van
stripfiguren. Komt dat even goed uit, ik ook. Mooi dat ik daar gebruik van kan
maken in therapie. De stripfiguren Suske en Wiske beschikken over een teletijdmachine,
een uitvinding van professor Barabas, waarmee ze naar
‘het verleden’ reizen om avonturen te beleven. Ik stel voor dat we ook zoiets
doen: reizen door de tijd… en vraag aan Lex of hij weet hoe we dat aan kunnen
pakken?
Direct sleept hij
een stoel naar mijn glazen bijzettafeltje in de praktijkruimte. Ik schuif aan
in een andere stoel. Opgewonden roept hij: ‘Kijk, hier zit het gaspedaal en daaraan
kan je draaien. Hennnng, hennng!’
Hij stuurt volop met het glazen blad van het tafeltje, dat meedraait in de
richting van zijn armbewegingen en roept: ‘We gaan op reis met de teletijdmachine!’ Op avontuur… naar het verleden… jazeker,
maar wel met een therapeutische instructie: richting vorig leven met: ‘Ik kan het niet, angst voor nieuwe dingen,
een rood hoofd, zweethanden en benauwd gevoel op de borst’. (*3)
Onder veel hennng-hennng-geluiden ‘reizen’ we terug in de tijd. Lex’s ‘route’ voert langs denkbeeldige metershoge
hagedissen en dinosaurussen. Plotseling meldt hij: ‘Zo, we zijn er.’ Hij ‘stapt
uit’ en zegt: ‘En nou heb ik er geen zin meer in.’
Eerst moet hij
plassen, dan ziet hij interessante dingen in mijn boekenkast die hem nu pas
opvallen, vervolgens vist hij kleffe snoepjes uit zijn broekzak en vraagt of ik
er ook eentje wil. Uitvluchten en afleiding genoeg. Volwassenen en kinderen
doen exact hetzelfde wanneer ze in de buurt van de oorzaak van het probleem
komen. Proberen er vandaan te blijven, want meestal gaat het om een
‘niet-leuke’ ervaring.
Ik help hem
herinneren waarom we samen ‘op reis’ zijn. We gaan verder met tekenen op papier
-op de grond- en gebruiken ‘zijn hand die het wel weet, ook als zijn hoofd het
niet meer weet’. Het bange bruine mannetje met rood hoofd, zweethanden en een
benauwd gevoel op de borst verschijnt weer op een tekenvel.
‘Wat hoort daarbij?
Hoe ziet de omgeving eruit waar dat mannetje woont?’, vraag ik.
Lex pakt een dikke,
groene viltstift, zet wat ‘bomen’ op papier en zegt: ‘Veel groen, een heel
groot oerwoud, zo’n warm bos.’ Aha, een tropisch regenwoud.
En dan begint Lex
te vertellen. Hij stapt als het ware ‘zijn’ verleden binnen…
Hij is een krijger
van een Indianenstam en bewapend met blaaspijp en gifpijltjes. Veel gifpijltjes! Hij is een goed jager en vechter,
beweegt zich soepel voort tussen metershoge bomen en tropisch gebladerte en let
vooral op giftige slangen. De krijger maakt deel uit van een inheemse stam die
in constant gevecht is verwikkeld met naburige stamleden. Tegenstanders worden
via gifpijltjes uitgeschakeld. Om duidelijk te maken hoe dit werkt ‘sluipt’ Lex
in bijpassende bewegingen over de vloer, stoelen als hindernis nemend.
Als ik hem vraag
naar een moment te gaan waar hij ‘t warm heeft,
bang is voor iets nieuws en denkt: ik kan het niet, komen we in een
ervaring terecht waarbij hij voor het eerst een vijandig stamlid moet
uitschakelen. Hij is bang dat zijn tegenstander sterker is, maar haalt
opgelucht adem en zegt: ‘Pfff, dat liep goed af, die
ander gaat best snel dood.’ Hem overkomt gelukkig niets, de andere krijger gaat
de (blaas)pijp uit.
Langzaamaan
ontvouwt zich het verdere levensverhaal. Ineens fluistert Lex: ‘Er zijn
indringers in de buurt. Dat klopt niet!’ Het regenwoud behoort de inheemse
bevolking toe. ’Dit is nieuw. Dit heb ik nog nooit gezien. Gele
mensen!’ De mensen die hij ziet
hebben een andere huidskleur dan de zijne, die roodbruin is.
Alsof Lex opnieuw
als krijger tussen de tropische lianen verborgen op de uitkijk ligt, fluistert
hij: ‘Hoe kan dat nou? Ze hebben dunne huizen, waar rook uitkomt (zandkleurige
grote tenten) en rollende dingen die lawaai maken (voertuigen, Jeeps?) Het
stinkt.’ (*4)
De twee
rivaliserende stammen besluiten de handen ineen te slaan en gezamenlijk tot
aanval op ‘de gelen’ over te gaan. Speciale gifblaaspijpen worden geprepareerd
en ingezet. De krijger heeft het warm van
opwinding, zijn wapen, de blaaspijp, houdt hij angstvallig vast. Zijn handen zweten. Zijn warme hoofd bonst
van spanning. Hij bespiedt en besluipt de
nieuwen, krijgt het benauwd: ‘Er
zijn zoveel van die gele mensen.’ Veel meer dan hij dacht: ‘Oo-oh, dat kan ik nooit! Ik krijg ze nooit allemaal dood.’
De aanval wordt
ingezet. Enkele ‘gelen’ worden gedood door gifpijlen, maar de meeste stamleden
vinden de dood in een vuurgevecht. Eén voor één vallen ze neer en schreeuwen
het uit van de pijn. De krijger begrijpt er niets van. ‘Hoe kan dat nou? Ze
vallen zomaar om en bloeden heel erg.’
Als ik vraag wat er
met zijn lichaam gebeurt, zit Lex zo goed in de (oude) ervaring, dat hij als
volleerd stervend krijger naar zijn borst
grijpt. ‘Au! Het doet boem van
binnen!’ (‘Iets nieuws dat pang zegt’,
een kogel.) ‘Creperend van de pijn’ stort een ‘gewonde’ Lex neer. ’t Is alsof
ik naar een goede acteur in een actiefilm kijk. Hij heeft het benauwd, kucht,
rochelt en zegt: ‘Ik bloed nu dood hoor’. Staat dan plotseling op om te zeggen:
‘Hé, kun je niet even voor dokter spelen, want dit gaat echt niet goed.’ Als ik
hem zeg: ‘Kom op joh, je weet heel goed dat je nu Lex bent. Je speelt na wat
daar gebeurt’, gaat Lex kreunend en steunend verder met zijn ‘sterfproces’
totdat hij ‘dood’ is. Moe blijft hij liggen.
‘Heeft de dode
krijger nog iets nodig om op zijn manier afscheid te nemen van dat leven? Wil
hij naar een hemel?’
Lex krabbelt
overeind, pakt vier viltstiften tegelijk, kleurt de krijger op papier een hemel
in en zwaait met denkbeeldige toverstafjes terwijl hij zegt: ‘Hij moet omhoog!’
Als extraatjes smeert hij er goudgele glitterlijm overheen, want ‘de krijger
heeft veel geleden’.
Ineens moet de
praktijkruimte ‘donker’ van Lex. Licht uit, lamellen dicht. In mijn doos
therapiespullen voor het werken met kinderen heeft hij plastic sterren zien
liggen. Fluorescerende sterren, die onder invloed van lamplicht in het donker
goudgeel oplichten. ‘Die moeten nog op de zere plekken.’ Eerst houdt hij de
sterren onder de bureaulamp, die hij aan- en uitknipt, daarna legt hij ze in
het donker op de tekening, op de borst van de krijger, ‘tot hij weer goed
voelt’. Daarna doen we het licht weer aan.
Ter afronding leg
ik overeenkomsten en verschillen uit tussen toen en nu. De Indiaanse krijger in
het regenwoud werd gedood door ‘de nieuwen’, ‘gele mensen’ met ‘nieuwe’ wapens.
De krijger stierf en ‘vertrok’ met zijn zielsenergie, zijn dode lichaam
achterlatend.
Als de juffrouw op
school met nieuwe sommen op de
proppen komt, raakt Lex in de war. Hij draagt de oude ervaring nog in zijn
herinnering mee, dat ‘iets nieuws’ verkeerd afloopt. Lex koppelt aan elkaar: nieuw=angst=vertrekken. Zijn lichaam
reageert automatisch, hij krijgt het warm, een rood hoofd, last van zweethanden
en een benauwd gevoel op de borst. Hij ‘vertrekt
met zijn gedachten’ en weg is zijn concentratie...
Gelukkig zijn
nieuwe dingen, zoals sommen, niets om
nu bang voor te zijn. Lex is nu een andere jongen dan de krijger van toen. De
schoolklas is een veiligere omgeving dan een tropisch regenwoud met inheemse
bevolking en blanke indringers. Hij kan zijn aandacht gerust bij de sommen
houden. Nieuwe sommen kunnen spannend zijn, maar hij gaat er niet aan dood.
Lex moet er
vreselijk om lachen, hij snapt het en roept: ‘Ik kan het wel! Ik kan die sommen
lekker wel!’ Vrolijk stampt hij in het rond. Als hij mij de verschillen zelf
nog een keer uit kan leggen, weet ik zeker dat hij begrijpt hoe de vork in de
steel zit.
‘Wacht, ik moet
even naar mijn jas’, roept Lex en holt de kamer uit. Hij keert terug met:
‘Hier, niet kijken, ogen dicht en hand open. Die krijg je van mij want nou hoef
ik niet meer terug te komen.’ Als ik mijn ogen opendoe en naar mijn rechterhand
kijk zie ik drie blauwwit geaderde knikkers liggen. ‘Dat zijn mijn mooiste, die
mag jij hebben.’ In ruil geef ik Lex drie grote, plastic ‘oplaadbare’ sterren
om enigszins evenwicht te behouden.
En dan moet het nog
één keer donker van Lex. Nou, vooruit dan maar. Lichten uit, lamellen dicht. Ik
moet van hem op de grond gaan zitten, mijn ogen dichthouden en niet bewegen.
‘Je mag echt niet kijken, hoor.’
Ik hoor hem
rommelen in de doos therapiespullen, hoor klikgeluiden, het bureaulampje dat
aan- en uitgaat, voel wapperende armbewegingen en kleine dingetjes die op me
vallen. Op mijn haar, mijn kleding, op de grond. Braaf hou ik mijn ogen dicht
tot hij zegt: ‘Tataaa…voor jou… nou mag je je ogen weer opendoen.’
In het donker
lichten tientallen fluorescerende plastic sterren op. Goudgele sterren. Ze
hangen in mijn haar, liggen op mijn kleding, op de grond om me heen. Overal.
Lex heeft royaal gestrooid. ‘Mooi hè’, zucht hij.
‘Hartstikke mooi!’
beaam ik. Een sterrenregen als bedankje, wie zou dat niet willen…?
Hoe het verder
afliep?
Lex was in twee
sessies klaar met therapie, zijn concentratie verbeterde op school en met gemak
ging hij over naar de volgende klas.
Zijn moeder dacht
dat ze misschien toch te bezorgd was geweest over zijn schoolprestaties, hij
had eigenlijk geen therapie nodig gehad. Beiden vonden het prima als ik
hierover een verhaal zou schrijven. ‘En’, voegde ze toe: ‘Ook al heeft die
therapie geholpen, hij heeft het gelukkig allemaal verzonnen.’
Ach, voor sommige
ouders is het wennen dat kinderen zomaar in- en uit vorige levens kunnen
stappen.
Wanneer ik in een
speelgoedwinkel fluorescerende pastic sterren zie liggen, moet ik altijd
breeduit glimlachen en denk ik als vanzelf even terug aan de spontaniteit van
Lex.
***
(*1)
Nieuwetijdskinderen, Sterrenkinderen,
Indigokinderen, Lichtkinderen, Kristalkinderen. Allemaal benamingen voor
hetzelfde: kinderen die in deze ‘Nieuwe Tijd’ geboren zijn, hooggevoelig zijn én beschikken over paranormale talenten op divers gebied.
Vorige levens zijn voor deze kinderen eenvoudig toegankelijk, maar dat geldt
ook voor ‘gewone’ kinderen tot een jaar of zeven.
(*2)
Hoog
Sensitieve Personen (kinderen en volwassenen), afgekort ‘HSP-ers’:
hun intuïtie is sterk ontwikkeld. Ze zien, voelen, horen, ruiken, proeven,
‘weten’ meer dan gemiddeld. Hun aura/energieveld is dun, ijl en ‘open’;
hierdoor kunnen ze anderen gemakkelijk ‘aftasten’ of ‘in andermans energieveld
‘kruipen’. Energiebegrenzing is niet hun sterkste kant, maar dit kan wel
aangeleerd worden.
(*3)
Mes-bruginductie = therapeutische methode om
de bronoorzaak van een probleem te lokaliseren in plaats/tijd. Drie componenten
van het probleem: mentaal (gedachte), emotioneel (gevoel) en somatisch
(plek in het lichaam) worden als ‘beginsleutels’ gebruikt.
(*4)
Geschatte
tijdsperiode waarin het leven van de krijger zich afspeelde: jaren 1930-1960. Lokatie: tropisch regenwoud.
Met dank aan Lex en zijn moeder voor hun bijdrage
Dit verhaal werd in gewijzigde vorm voor therapeuten
gepubliceerd in het vakblad voor Regressie- en Reïncarnatietherapie ‘Cyclus’
onder de titel ‘Een kinderhand vol sterren’ in 1995.
Marianne Notschaele-den Boer
RHA Publishing
Een
ander verhaal over een Nieuwetijdskind, vindt u hier:
Ilse ziet dode
oma's vliegen
Naar informatie over boek met vorige
levensverhalen
Terug
naar beginpagina voor andere verhalen.
© RHA Publishing, juli 2008